HOOFDSTUK VI.

GESPREKKEN

§ V. — Iemand in de rede vallen; antwoorden.

1. Kinderen mogen nimmer iemand in de rede vallen; zij moeten beleefd en bescheiden antwoorden op de vragen, die men hun stelt, en niet vergeten, nu-en-dan het woord « Mijnheer », « Mevrouw », enz. te herhalen.

2. Sommige personen zijn gewoon, als ze u niet onmiddellijk begrepen hebben, u een « hoe? » — « wat? » — « wie? » toe te schreeuwen, zoo vervaarlijk, dat zenuwachtige menschen erdoor van streek geraken. Dat past natuurlijk ingeenendeele; en 't ongeduldig, bevelend, onophoudelijk terugkeerend « hein? » betaamt al evenmin.

3. Andere personen vragen ieder oogenblik, of men wel luistert, of men ze wel verstaat en begrijpt : hoe aanmatigend en... vervelend ! Als men niet begrepen wordt, heeft men dit. meestal aan zich-zelf, aan zijn slordige uitdrukkingen te danken.

4. De wellevendheid verbiedt ons, als we in een gezelschap komen, te vragen waarover men sprak. Ziet men geen kans, den draad van 't gesprek te vatten, dan is een bescheiden vraag niet misplaatst, tenzij, naar men voorzien kan, zulk een vraag het gezelschap in verlegenheid zou brengen. In dit geval zwijge men liever en wachte geduldig op een voegzame gelegenheid om aan 't gesprek deel te nemen.

Van den anderen kant eischt de wellevendheid, dat men dengene, die zich bij het gezelschap komt aansluiten, in 't kort zegge, waarover het gesprek geloopen heeft. Is de laatstgekomene een hooggeplaatst of eerbiedwaardig persoon, dan mag die beknopte mededeeling zeker niet achterwege blijven.

5. Elke redekaveling, hoe beleefd en kalm ze ook wezen moge, dient vermeden. Dit wil echter niet zeggen, dat men nooit zijn meening mag uiten; zijne overtuiging, vooral waar het den godsdienst betreft, behoeft men niet onder stoelen en banken te steken. Maar wie niet zekere mate van welsprekendheid en gevatheid bezit, houde zich in gewone omstandigheden liever een weinig op den achtergrond.

Men redetwist niet zelden over zaken van minder gewicht. Het voorbeeld van hen, die op alles een antwoord weten, eene oplossing voor elk moeilijk geval, verdient geen navolging. In 't volle gezelschap moet gij slechts dan, als men 't u vraagt, uw meening zeggen, en zulks niet op een toon, welke geen tegenspraak duldt, maar met gepaste bescheidenheid. Wordt ge misschien op harde, onbeleefde wijze tegengesproken zwijg dan liever, — of staaf, steeds bedaard en beleefd blijvende, uw gevoelen met de noodige bewijzen. « Koppigheid » betaamt niemand; wie altijd gelijk wil hebben maakt zich hatelijk, en is veelal iemand van bekrompen verstand.

6. Zijt ge verplicht, iemand tegen te spreken, zeg dan niet : « Dat is niet waar! » — « Dat liegt ge! » — « Gij weet niet, wat ge zegt! » — Zulke uitdrukkingen hoort men niet op de lippen van een beschaafd jongeling. Vergist zich iemand, breng hem dan zulks op beleefde wijze aan 't verstand. Zeg bij voorbeeld : « Mag ik u vragen, of gij u niet vergist? » — « Zijt ge niet verkeerd ingelicht? »


———

WELLEVENDHEID
Een handboekje voor de christen jeugd

INTRODUCTIE

———————————————————

TITELBLAD

INHOUDSTAFEL :

TER INLEIDING, door Cζsar Gezelle

HOOFDSTUK I. — De Wellevendheid
I. — Wat zij is
II. — Haar gewicht
III. — Haar voorwerp
IV. — Het karakter

HOOFDSTUK II. — Het Lichaam
I. — Gang en houding
II. — Hoofd, ooren en haar
III. — Aangezicht en voorhoofd
IV. — Wangen en neus
V. — De oogen en de blik
VI. — Mond, lippen, tanden en tong
VII. — Rug, schouders en armen
VIII. — Handen, vingers en nagels
IX. — Beenen en voeten

HOOFDSTUK III. — De Opschik
I. — Opstaan en slapengaan
II. — Hoe men zich moet kleeden
III. — Handschoenen en hoed

HOOFDSTUK IV. — De Maaltijden
I. — Het voedsel
II. — Vσσr den maaltijd
III. — Bediening en tafelgereedschap
IV. — Houding aan tafel
V. — Verschillende wenken
VI. — Soep en tafeldrank
VII. — Hoe men eet
VIII. — Het einde van den maaltijd

HOOFDSTUK V. — Betrekkingen
I. — Onze plichten
II. — In de kerk
III. — Het huis waar men zijne opvoeding ontvangt
IV. — Bezoeken
V. — Bezoeken die men aflegt
VI. — Bezoeken die men ontvangt
VII. — Visietkaarten
VIII. — Groet; handdruk
IX. — Op straat
X. — Op reis
XI. — Toevallige betrekkingen
XII. — Leenen en ontleenen

HOOFDSTUK VI. — Gesprekken
I. — Stem en uitspraak
II. — Sierlijke taal
III. — De kunst, een gesprek te voeren
IV. — De kunst, te luisteren
V. — Iemand in de rede vallen; antwoorden
VI. — Wat uit zedelijk oogpunt betaamt
VII. — Ons gedrag jegens den naaste
VIII. — Babbelaars
IX. — Het « ik »
X. — Lofuitingen

HOOFDSTUK VII. — Briefwisseling
I. — Vorm onder letterkundig oogpunt
II. — De uitwendige vorm
III. — Opschrift en adres
IV. — Het slot van den brief
V. — Postzegel en verzending
VI. — Kleine briefjes

HOOFDSTUK VIII. — Uitspanning
I. — Lezen
II. — Muziek
III. — Wandelen
IV. — Spelen binnenhuis
V. — Spelen in de open lucht

BESLUIT