HOOFDSTUK V.
BETREKKINGEN
§ IX. Op straat.
1. Gaat ge σf met vader σf met moeder allιιn uit, houd u dan aan zijn of haar linkerzijde. Vergezelt ge daarentegen ιn vader ιn moeder. Laat dan moeder in 't midden gaan en blijf aan haar linkerhand.
Aan een ouderen broeder of aan eene zuster laat men gewoonlijk de eereplaats (den rechterkant).
Daar op straat de kant, waar de huizen staan, de gemakkelijkste is, laat men dien over aan de personen, welke men eeren wil.
In een rijtuig is de eereplaats op de achterste bank, rechts.
2. 't Is niet wellevend, zich om te keeren of te blijven staan, om iemand aan te staren, te zien of hij groet. Wilt ge, dat men u voor een ernstig en beschaafd jongmensch houde, kijk dan, al gaande, niet onophoudelijk rechts en links.
3. Let erop, hoe ge uw regenscherm houdt, hetzij open, hetzij gesloten, anders zoudt ge lichtelijk iemand hinderen, of zelfs kwetsen. De punt van een wandelstok, dien men bij voorbeeld onder den arm draagt, kan σσk gevaarlijk worden... Al hebt ge nog zooveel haast, nimmer moogt ge de menschen, die gij ontmoet, uit den weg duwen of met den elleboog stooten. Hebt ge dit laatste onwillekeurig gedaan, verontschuldig u dan.
4. Hebt ge een politieagent of een ander persoon naar den weg gevraagd, of de een of andere inlichting van hen ontvangen, neem dan uw hoed af en zeg een woord van dank.
|