HOOFDSTUK V.
BETREKKINGEN
§ VI. Bezoeken, die men ontvangt.
1. 't Is onwellevend, de personen, die u een bezoek komen brengen, te laten wachten. Als gij niet onmiddellijk komen kunt, moet gij u verontschuldigen.
Wordt ge door andere personen of door gewichtige zaken opgehouden, laat dan den bezoeker door een uwer huisgenooten ontvangen.
2. Als de bezoeker eene kamer binnentreedt, waar gij u reeds bevindt, zou 't met de beleefdheid strijden, te blijven zitten en hem niet tegemoet te gaan.
Altijd en onmiddellijk moet men den bezoeker uitnoodigen, plaats te nemen, maar niet op den stoel, waarop men zelf gezeten heeft.
3. Brengt iemand u een bezoek gedurende den maaltijd, noodig hem dan aan tafel, tenzij « uw » stand of « zijne » bezigheden het niet toelaten. In dit geval moet gij opstaan van tafel, en dat hinderlijk bezoek ontvangen.
Heeft uw bezoeker een hoed of andere voorwerpen, die hem hinderen, noodig hem dan uit, zich daarvan te ontlasten. Of, beter nog, steek de hand uit en zeg « Laat mij u ontlasten ».
5. Worden u gedurende een bezoek brieven gebracht, open ze dan niet, tenzij de zaak geen uitstel duldt. In dit geval moet gij oorlof vragen.
Wijd uw aandacht en zorg niet aan een hond of eenig ander dier : de bezoeker allιιn heeft recht op uw attentie.
6. Als een bejaard persoon zich de moeite geeft, lieden, die veel jonger zijn dan hij, een bezoek te brengen, moeten zij hem in hoofsche termen danken.
Ook als iemand van hoogen rang ons met zijn bezoek vereert, moeten wij hem danken ; dit geldt ook voor personen, die 't zeer druk hebben en ons niettemin uit vriendschap of belangstelling komen bezoeken.
Wordt ons bij zeer ongustig weder een bezoek gebracht, dan mogen we daarover vrij onze blijde verrassing en onze dankbaarheid uitdrukken.
7. Wat de « voorstellingen » betreft, een grijsaard wordt niet voorgesteld aan een jongeling, een voornaam persoon niet aan iemand van lageren stand het « tegendeel » moet geschieden.
De « voorstelling » gebeurt over 't algemeen zeer eenvoudig en zonder veel woorden. Veronderstel, dat ik den heer X. aan den heer Y. moet voorstellen; tot den heer Y. sprekende, wijs ik dan met een los gebaar van de hand op den heer X. en zeg : « Veroorloof mij » (of: « Ik heb de eer, ») « u mijnheer X. voor te stellen. « De heer Y. zal een beleefde buiging maken, en ik voeg er, tot X. sprekende, onmiddellijk bij : « Mijnheer Y. » Deze maakt dan op zijne beurt eene buiging.
8. Kunt gij uw bezoekers niet zoo lang gezelschap houden als de beleefdheid het schijnt te vorderen, moet gij u zoo beleefd mogelijk verontschuldigen en ronduit zeggen, wat u elders roept.
Gewoonlijk doet men een bezoeker uitgeleide tot aan de deur. Zij, die een openbaar ambt bekleeden, kunnen, als 't werk hen dwingt, in hun kabinet blijven en plichtpleging achterwege laten.
|