HOOFDSTUK V.
BETREKKINGEN
§ XIII. Leenen en ontleenen.
Leenen heeft dikwijls onaangename gevolgen. Vraag slechts in geval van nood iets te leen, en houd u stipt aan de volgende regelen :
1. Leent ge iemand een boek, voorzie 't dan nimmer van een omslag, hoe prachtig hij ook wezen moge; want dit zou beduiden : « Ik vrees, dat ge mijn boek vuil zult maken, dat ge er niet voorzichtig genoeg meμ om zult gaan ». Is de persoon, die u het boek te leen vraagt, inderdaad slordig en onzindelijk, zoek dan liever een voorwendsel om 't hem niet toe te vertrouwen.
Dit nu betreft dengene, die uitleent. Wat den ontleener aangaat, deze moet zorg dragen voor 't boek (eens anders eigendoml) al is 't ook maar ingenaaid of reeds veel gebruikt. Hij moet 't werk van een omslag voorzien, met zindelijke vingers de bladen omkeeren, bij 't lezen geen vlekje achterlaten, het boek niet zoover openen, dat de rug kan lijden, en het teruggeven in denzelfden staat, waarin hij 't ontvangen heeft. Gebeurt er een ongelukje met 't boek, de mogelijkheid daarvan is, trots alle zorg, niet uitgesloten, dan zal hij 't zoo goed mogelijk herstellen, of, zoo noodig, een nieuw exemplaar koopen.
2. Begint het onverwacht te regenen terwijl ge ergens op bezoek zijt, en leent men u een regenscherm, laat hem dan zoo gauw mogelijk terugbrengen, maar niet vσσrdat hij droog en, zoo noodig, met een zachten borstel van slijkspatten gezuiverd is.
|