HOOFDSTUK V.
BETREKKINGEN
§ XI. Toevallige betrekkingen.
l. Vele personen zullen een bank-, post- of spoorwegbureel binnentreden, zich tot de bedienden wenden en weκr heengaan, zonder een zweempje beleefdheid aan den dag te leggen. Zij, die zoo handelen, moeten al heel trotsch of laatdunkend zijn, althans eene gebrekkige opvoeding ontvangen te hebben.
Wθlopgevoede personen groeten steeds als zij ergens binnentreden, en bedienen zich van hoofsche uitdrukkingen : « Mijnheer, zoudt ge zoo goed willen zijn, mij te zeggen », « mij dit of dat te geven », enz. Hebben zij de begeerde inlichting of 't gevraagde voorwerp ontvangen, dan betuigen zij hun dank, en groeten nog eens bij 't weggaan. Wees overtuigd, dat zulke beleefde menschen zelden of nooit over lastige, onhebbelijke bedienden te klagen hebben.
2. Bij 't binnentreden van een winkel moet gij u aan de volgende regels houden :
Neem uw hoed af en houd hem in de hand, maar dit geld niet voor de z. g. bazars, waar 't gewoonlijk zeer druk is. Is er niemand in den winkel, begin dan niet luidkeels te roepen, maar klop bescheiden op de toonbank. Groet den persoon, die voorkomt, en zeg beleefd, wat gij noodig hebt : « Mijnheer, ( mevrouw, juffrouw), ik zou gaarne dit of dat hebben ». « Wilt ge zoo goed zijn, mij dit of dat te laten zien? » enz. Heeft de winkelier of winkelierster veel last met u, verontschuldig u dan. Iets afkeuren, omdat het niet bevalt, of om 't goedkooper te krijgen, is kleingeestig en onbetamelijk. Slechts dan, als men werkelijk te veel voor iets vraagt, mag aanmerking op den prijs gemaakt worden In winkels, waar men « gewoon » is, te overvragen, mag de klant onder dat oogpunt iet-wat vrijer te-werk-gaan.
|