HOOFDSTUK IV.

DE MAALTIJDEN

§ VI. — Soep en tafeldrank.

Soep.

1. Zeer vele menschen durven niet beginnen te eten, vσσrdat iedereen, ook de gastvrouw en de gastheer, bediend is. Schoon die nauwgezetheid of bescheidenheid op een dwaling berust », beginne men niet met onbetamelijken spoed te lepelen, of grijpe niet als een uitgehongerde naar 't eerste gerecht.

2. Blaas niet bij elken lepel over uwe soep, om ze af te koelen; roer ze bedaard om en wacht, zoo noodig, een beetje.

Vul uw lepel niet zσσ, dat er telkens, als gij hem aan den mond brengt, een weinig soep terug in 't bord valt. Eet zonder geslurp; dat geluid is zeer hinderlijk. Verbeeld u een « concerto » van een twintigtal soepslurpende gasten !

Om 't bord geheel te ledigen kunt gij 't een weinig schuin houden (en, om dit te doen, het oplichten bij 't verst verwijdert gedeelte van den rand). Wees echter niet bang, een paar druppels te laten verloren gaan. Als men gedaan heeft late men den lepel in 't bord.

Drank.

1. Wees matig, en dit vooral in 't gebruik van wijn. Vergeet niet, dat verschillende wijnsoorten, achtereen en vooral door elkaar gebruikt, ook dan, als ze in betrekkelijk kleine hoeveelheden genomen worden, gauw naar t' hoofd stijgen. Liever dan een ziertje van zijn verstand op den bodem van 't glas te laten, onthoude men zich van alle gegiste dranken.

2. Om wijn te schenken neemt men den « buik » van flesch in de hand, en wel zoo hoog, dat de wijsviger uitgestrekt op den hals kan rusten. Nooit steke men de vingers in de holte van den bodem. Is 't glas gevuld (niet overvuld), dan rechte men den hals met een snelle beweging op, en draaie tegelijkertijd een weinig aan de flesch, om te verhoeden, dat een druppel wijn den tafeldoek bezoedele.

3. Als 't glas uwer tafelgeburen leeg is, kunt gij hun oorlof vragen, het te vullen, — dit is zelfs beleefd en vσσrkomend, — of 't den bediende, die schenkt, voorhouden, maar dit nimmer zonder dat zij 't weten. Wil men u inschenken, neem dan uw glas met de rechterhand op, en bied 't zσσ aan; bij 't terugtrekken van 't gevulde glas een hoofsch « Dank u » ! — mιιr niet.

Bij staatsiediners is 't schenken de taak der bedienden. In dit geval neemt men zijn glas niet in de hand, maar late het kalm staan.

4. Alvorens te drinken vaagt men zich, zoo noodig, met 't servet den mond af; met de lippen 't glas vet maken, is een afkeerwekkende onbeleefdheid. Na gedronken te hebben, doet men hetzelfde. Als men drinken wil, mag 't glas niet met een onstuimige beweging opgenomen worden : men zal het steeds bij den voet en met de vingers opnemen, — nooit met de volle hand.

5. Draag zorg, niet zoo snel of onbeholpen te drinken, dat de vloeistof van uwe lippen druipt en uwe kleeren besmeurt; niet met volle mond drinken, of den geheelen inhoud van uw glas in ιιn teug te ledigen; uw leeg glas om te keeren op tafel, om te kennen te geven dat ge niet meer drinken wilt.

6. 't Is geen « mode » meer, samen te « klinken » ; men vergenoegt zich doorgaans met een lichte buiging. Houd evenwel steeds rekening met de gebruiken van 't gezelschap, waarin gij u bevindt.


———

WELLEVENDHEID
Een handboekje voor de christen jeugd

INTRODUCTIE

———————————————————

TITELBLAD

INHOUDSTAFEL :

TER INLEIDING, door Cζsar Gezelle

HOOFDSTUK I. — De Wellevendheid
I. — Wat zij is
II. — Haar gewicht
III. — Haar voorwerp
IV. — Het karakter

HOOFDSTUK II. — Het Lichaam
I. — Gang en houding
II. — Hoofd, ooren en haar
III. — Aangezicht en voorhoofd
IV. — Wangen en neus
V. — De oogen en de blik
VI. — Mond, lippen, tanden en tong
VII. — Rug, schouders en armen
VIII. — Handen, vingers en nagels
IX. — Beenen en voeten

HOOFDSTUK III. — De Opschik
I. — Opstaan en slapengaan
II. — Hoe men zich moet kleeden
III. — Handschoenen en hoed

HOOFDSTUK IV. — De Maaltijden
I. — Het voedsel
II. — Vσσr den maaltijd
III. — Bediening en tafelgereedschap
IV. — Houding aan tafel
V. — Verschillende wenken
VI. — Soep en tafeldrank
VII. — Hoe men eet
VIII. — Het einde van den maaltijd

HOOFDSTUK V. — Betrekkingen
I. — Onze plichten
II. — In de kerk
III. — Het huis waar men zijne opvoeding ontvangt
IV. — Bezoeken
V. — Bezoeken die men aflegt
VI. — Bezoeken die men ontvangt
VII. — Visietkaarten
VIII. — Groet; handdruk
IX. — Op straat
X. — Op reis
XI. — Toevallige betrekkingen
XII. — Leenen en ontleenen

HOOFDSTUK VI. — Gesprekken
I. — Stem en uitspraak
II. — Sierlijke taal
III. — De kunst, een gesprek te voeren
IV. — De kunst, te luisteren
V. — Iemand in de rede vallen; antwoorden
VI. — Wat uit zedelijk oogpunt betaamt
VII. — Ons gedrag jegens den naaste
VIII. — Babbelaars
IX. — Het « ik »
X. — Lofuitingen

HOOFDSTUK VII. — Briefwisseling
I. — Vorm onder letterkundig oogpunt
II. — De uitwendige vorm
III. — Opschrift en adres
IV. — Het slot van den brief
V. — Postzegel en verzending
VI. — Kleine briefjes

HOOFDSTUK VIII. — Uitspanning
I. — Lezen
II. — Muziek
III. — Wandelen
IV. — Spelen binnenhuis
V. — Spelen in de open lucht

BESLUIT