HOOFDSTUK IV.

DE MAALTIJDEN

§ IV. — Houding aan tafel.

Er zijn omstandigheden, waarin men gebrek aan opvoeding en misslagen tegen de welvoegelijkheid in zekere mate verhelen kan; maar « aan tafel », bij de maaltijden, is dat onmogelijk. Aan zijne houding aan tafel kent men den beschaafden, kieschen, wθlopgevoede jongeling.

Neem de gewoonte aan, u aan den huiselijken disch, ja, ook dan, als gij allιιn eet, even zindelijk en net te gedragen als bij vreemden of aan de feesttafel. Doet ge het niet, dan zullen, wanneer gij buitenhuis een maaltijd neemt, uw bewegingen linksch en onbeholpen zijn, vernederende ongeoefendheid verraden. Een oude stelregel luidt : « Niemand wordt beleefd geboren; men moet het worden ».

2. Sommige menschen keeren hun rechterbuur den rug toe, om met hun linkerbuur gemakkelijker te kunnen spreken, en omgekeerd, voorwaar zιιr onbeleefd! Men blijve recht zitten, het gelaat naar de tafel gekeerd, en buige zoo noodig enkel « het hoofd » een weinig rechts of links. Stijfheid moet vermeden, maar gij moogt u niet diep over uw bord buigen.

3. Andere personen strekken over 't bord van hun tafelgebuur heen den arm uit om een-of-ander, dat ze noodig hebben, te grijpen, bijv. het zoutvat, de karaf, enz. Een vergrijp tegen de wellevendheid, dat spreekt van-zelf! Maar wat dan gedaan? Bedient een knecht aan tafel, vraag hem dan half-fluisterend de voorwerpen, die gij begeert. Is er geen bediende aanwezig, verzoek dan uw buurman, u het verlangde aan te geven.

Ik behoef u waarschijnlijk niet te zeggen, dat men ofwel met 't lepeltje, daartoe bestemd, ofwel met de punt van 't mes, zout en peper neemt. Wie met z'n vingers in 't zoutvat grijpt, is een...

4. Hebt gij den « hik », verwijder u dan, en keer niet terug aan tafel vσσrdat de zoo hinderlijke aandoening voorbij is.

Bij 't niezen moet ge uw servet vσσr den mond houden, om uw tafelgebuur een onaangename « opfrissching » te besparen...

Men kan, aan tafel zittende, behoefte gevoelen, zich den neus te snuiten. In dit geval neme men ongemerkt de zakdoek en bediene zich ervan zonder geraas en op zeer kiesche wijze. 't Is kinderachtig of boersch-beleefd, zich om te keeren om aan die zoo natuurlijke behoefte te voldoen.

Welk beschaafd mensch zal eraan denken, zich aan tafel de tanden te reinigen? Hoogstens zou men, in geval van uiterste noodzakelijkheid, zich van een tandenstoker kunnen bedienen, daarbij de linkerhand vσσr den mond houdende.

5. Aan tafel moet men : niet te veel spreken, noch over de opgediende spijzen, ncoh over een ander nutteloos onderwerp; — niet schaterlachen; — geen stroef gelaat toonen, niet hardnekkig zwijgen, niet te veel op zich-zelf letten; — niet geeuwen, niet slapen, zelfs niet « knikkebollen », (als men zijn slaaplust niet langer bedwingen kan, verwijdere men zich liever) ; — zijn tafelgebuur niets aan 't oor zeggen, alsof men geheimen had; — « op z'n eentje » of heimelijk met zijn buurman lachen, alsof de anderen niet mogen weten, « waarom » men lacht : dit is een zware overtreding van de regelen der wellevendheid.

Wie al-door babbelt, het hooge woord voert, al te luid spreekt, geeft blijk van laatdunkendheid en weinig verstand.

Wind u niet op, als men over 't een-of-ander redetwist; wees niet uitgelaten; maak geen leven; sla niet op de tafel — houd u bedaard!

De opgediende spijzen beknibbelen; zich een woord laten ontvallen, dat de personen, die: u genoodigd hebben, ofwel uw medegasten zou kunnen hinderen; eenig onderwerp aanroeren, dat anderen zou kunnen walgen en den eetlust benemen : altemaal leelijke dingen, die gij, als welopgevoed jongeling, met zorg vermijden zult.


———

WELLEVENDHEID
Een handboekje voor de christen jeugd

INTRODUCTIE

———————————————————

TITELBLAD

INHOUDSTAFEL :

TER INLEIDING, door Cζsar Gezelle

HOOFDSTUK I. — De Wellevendheid
I. — Wat zij is
II. — Haar gewicht
III. — Haar voorwerp
IV. — Het karakter

HOOFDSTUK II. — Het Lichaam
I. — Gang en houding
II. — Hoofd, ooren en haar
III. — Aangezicht en voorhoofd
IV. — Wangen en neus
V. — De oogen en de blik
VI. — Mond, lippen, tanden en tong
VII. — Rug, schouders en armen
VIII. — Handen, vingers en nagels
IX. — Beenen en voeten

HOOFDSTUK III. — De Opschik
I. — Opstaan en slapengaan
II. — Hoe men zich moet kleeden
III. — Handschoenen en hoed

HOOFDSTUK IV. — De Maaltijden
I. — Het voedsel
II. — Vσσr den maaltijd
III. — Bediening en tafelgereedschap
IV. — Houding aan tafel
V. — Verschillende wenken
VI. — Soep en tafeldrank
VII. — Hoe men eet
VIII. — Het einde van den maaltijd

HOOFDSTUK V. — Betrekkingen
I. — Onze plichten
II. — In de kerk
III. — Het huis waar men zijne opvoeding ontvangt
IV. — Bezoeken
V. — Bezoeken die men aflegt
VI. — Bezoeken die men ontvangt
VII. — Visietkaarten
VIII. — Groet; handdruk
IX. — Op straat
X. — Op reis
XI. — Toevallige betrekkingen
XII. — Leenen en ontleenen

HOOFDSTUK VI. — Gesprekken
I. — Stem en uitspraak
II. — Sierlijke taal
III. — De kunst, een gesprek te voeren
IV. — De kunst, te luisteren
V. — Iemand in de rede vallen; antwoorden
VI. — Wat uit zedelijk oogpunt betaamt
VII. — Ons gedrag jegens den naaste
VIII. — Babbelaars
IX. — Het « ik »
X. — Lofuitingen

HOOFDSTUK VII. — Briefwisseling
I. — Vorm onder letterkundig oogpunt
II. — De uitwendige vorm
III. — Opschrift en adres
IV. — Het slot van den brief
V. — Postzegel en verzending
VI. — Kleine briefjes

HOOFDSTUK VIII. — Uitspanning
I. — Lezen
II. — Muziek
III. — Wandelen
IV. — Spelen binnenhuis
V. — Spelen in de open lucht

BESLUIT