HOOFDSTUK IV.

DE MAALTIJDEN

§ II. — Voor den maaltijd.

l. De uitnoodiging tot een feest- en vriendenmaal moet minstens acht dagen te voren mondelings of schriftelijk geschieden.

In 't laatste geval moet hij, die de uitnoodiging ontvangt, den gastheer onverwijld laten weten, of hij ze al dan niet kan aannemen. In « beide gevallen » betuigt men zijn dank. Eene weigering worde zσσ ingekleed en uitgelegd, dat ze den gastheer niet kan grieven; een woord van leedwezen mag natuurlijk niet achterwege blijven.

2. 't Is in strijd met de wellevendheid, op zich te laten wachten. De genoodigden behooren eenige oogenblikken (vijf minuten) vσσr 't bepaalde uur aanwezig te zijn.

3. Wordt ge uitgenoodigd, aan tafel te gaan, loop dan niet als een uitgehonderde naar de eetzaal, en laat de personen, die onder eenig opzicht uw meerderen zijn, vσσr u binnentreden.

4. Bij staatsiediners zijn de namen der gasten vooruit aangebracht op de keerzijde van de spijskaart of wel op andere, daartoe bijzonder bestemde kaartjes. Men buigt zich een weinig over de tafel, om zijn naam te zoeken, maar zulks moet zonder overhaasting of in-'t-oog-vallende nieuwsgierigheid gebeuren. « Zoek niet tusschen de kaartjes op de eereplaatsen ». 't Staat u vrij, een medegast, wiens naam gij toevallig ontdekt hebt, stilletjes zijn plaats te wijzen.

Zijn de plaatsen niet vooruit aangewezen, dan schikke zich eenieder naar 't mondelings uitgedrukt verlangen der gastvrouw of des gastheeren.

5. Kinderen en jongelingen moeten natuurlijk steeds de laagste plaatsen innemen, tenzij men ze dwingt, hoogerop te gaan.

In geen geval mag iemand, die geen u goede « plaats » getroffen heeft, daarover een zweem van misnoegdheid toonen. Men moet redelijk zijn; 't is voor de gastvrouw zeer moeilijk, ja, bijna onmogelijk, alle gasten naar hun smaak en zin te « plaatsen ». Denk daaraan, en gij zult haar een kleine teleurstelling niet euvel duiden !

6. Men bedient zich van een servet om zijne kleeren niet te bemorsen; men zou dus eigenlijk wθl doen, het zoo breed mogelijk te ontplooien en zich de vσσrzijde van 't lichaam bijna geheel ermeκ te bedekken. Toch is men gewoon, het servet enkel op de knieλn uit de breiden; de « mode » wil 't zoo... Bedien u echter vrij van 't servet om u de lippen en vingers te reinigen.

7. Op de spijskaart (het menu) staan de verschillende schotels vermeld in de volgorde, waarin zij opgediend worden. Gewoonlijk heeft ieder gast zijn « menu ». Niemand is verplicht, van alle schotels te nemen; men raadplege de spijskaart en doe zijn keuze. Als de aard der spijs het meκbrengt, dat de bedienden vσσr elken gast een gevuld bord plaatsen, kan men 't gerust onaangeroerd laten. Om te weigeren, is een gebaar of teeken voldoende. Als men aanneemt is danken overbodig. Elk genoodigde neemt de spijskaart, die zijn naam draagt mede naar huis.

8. Behoud de goede gewoonte, vσσr en na den maaltijd te bidden. In zekere omstandigheden doe men het bij voorkeur op minder-in-'t-oog-vallende wijze; maar van den anderen kant ware het lafheid, over die uiting van godsdienstzin te blozen. Wie er de spot meκ drijft, geeft blijk van onverdraagzaamheid en gebrek aan tact en opvoeding. Op zulke spotternijen antwoorde men door een glimlach; geen heftig verweer, geen redetwist!


———

WELLEVENDHEID
Een handboekje voor de christen jeugd

INTRODUCTIE

———————————————————

TITELBLAD

INHOUDSTAFEL :

TER INLEIDING, door Cζsar Gezelle

HOOFDSTUK I. — De Wellevendheid
I. — Wat zij is
II. — Haar gewicht
III. — Haar voorwerp
IV. — Het karakter

HOOFDSTUK II. — Het Lichaam
I. — Gang en houding
II. — Hoofd, ooren en haar
III. — Aangezicht en voorhoofd
IV. — Wangen en neus
V. — De oogen en de blik
VI. — Mond, lippen, tanden en tong
VII. — Rug, schouders en armen
VIII. — Handen, vingers en nagels
IX. — Beenen en voeten

HOOFDSTUK III. — De Opschik
I. — Opstaan en slapengaan
II. — Hoe men zich moet kleeden
III. — Handschoenen en hoed

HOOFDSTUK IV. — De Maaltijden
I. — Het voedsel
II. — Vσσr den maaltijd
III. — Bediening en tafelgereedschap
IV. — Houding aan tafel
V. — Verschillende wenken
VI. — Soep en tafeldrank
VII. — Hoe men eet
VIII. — Het einde van den maaltijd

HOOFDSTUK V. — Betrekkingen
I. — Onze plichten
II. — In de kerk
III. — Het huis waar men zijne opvoeding ontvangt
IV. — Bezoeken
V. — Bezoeken die men aflegt
VI. — Bezoeken die men ontvangt
VII. — Visietkaarten
VIII. — Groet; handdruk
IX. — Op straat
X. — Op reis
XI. — Toevallige betrekkingen
XII. — Leenen en ontleenen

HOOFDSTUK VI. — Gesprekken
I. — Stem en uitspraak
II. — Sierlijke taal
III. — De kunst, een gesprek te voeren
IV. — De kunst, te luisteren
V. — Iemand in de rede vallen; antwoorden
VI. — Wat uit zedelijk oogpunt betaamt
VII. — Ons gedrag jegens den naaste
VIII. — Babbelaars
IX. — Het « ik »
X. — Lofuitingen

HOOFDSTUK VII. — Briefwisseling
I. — Vorm onder letterkundig oogpunt
II. — De uitwendige vorm
III. — Opschrift en adres
IV. — Het slot van den brief
V. — Postzegel en verzending
VI. — Kleine briefjes

HOOFDSTUK VIII. — Uitspanning
I. — Lezen
II. — Muziek
III. — Wandelen
IV. — Spelen binnenhuis
V. — Spelen in de open lucht

BESLUIT