HOOFDSTUK III.

DE OPSCHIK

§ I. — Opstaan en slapengaan.

l. Laten wij van 't opstaan af op onszelven letten. Wie langer slaapt dan noodig, gewent zich niet zelden aan een weekelijk en zinnelijk leven, dat ιn voor de ziel ιn voor 't lichaam groote gevaren meebrengt.

Tenzij men zeer zwaren arbeid heeft moeten verrich-ten, zijn zeven of acht uren slapen voldoende.

Men make zich gewoon, vroeg op te staan, en wijke niet om elke beuzelarij van die gewoonte af; dit geldt ook voor kinderen, die niet zwak of ziekelijk zijn.

2. Bij uw ontwaken moet gij allereerst door een acte van liefde uw hart tot God verheffen.

Sta vervolgens op, en doe zulks met christelijke zedigheid. Blijf niet in uw hemd staan, en laat buiten noodzakelijkheid borst en beenen niet bloot.

3. Na u gewasschen en gekleed te hebben, zult gij — zoo mogelijk op de knieλn — het morgengebed verrichten.

Ga vervolgens — als dit gevoegelijk geschieden kan — uwe ouders, of dengenen, die hunne plaats innemen, « goeden morgen » wenschen. Vraag naar den staat hunner gezondheid, en luistert aadachtig naar hetgeen zij u te zeggen en te bevelen hebben. Alles, wat u bevolen wordt, zult gij stiptelijk volbrengen, ook dan, als 't u minder prettig voorkomt.

4. Maak u gewoon, nimmer te gaan slapen, alvorens uwe ouders of oversten « goeden nacht » gewenscht te hebben. Jegens uw dierbare ouders en jegens degenen, die hunne plaats bij u innemen, kunt gij u nooit eerbiedig genoeg toonen. Vergeet niet hun zegen te vragen.

Wordt het avondgebed niet gemeenschappelijk verricht, vergeet dan, in uwe slaapkamer gekomen, niet, God te aanbidden en Hem voor zijn weldaden te danken. Nooit moet ge inslapen, zonder uw geweten onderzocht en een acte van berouw verwekt te hebben.

5. Leg of hang uw kleeren behoorlijk in orde ; draag zorg, dat ze niet kreuken, niet vuil worden. Leg u bij voorkeur op de rechterzijde, zulks met 't oog op een geregelden bloedomloop.

En denk aan dit woord der Schriftuur : « Dwaas, die gij zijt ! nog dezen nacht zal men uwe ziel van u opeischen. » (Luc. XI1, 20).


———

WELLEVENDHEID
Een handboekje voor de christen jeugd

INTRODUCTIE

———————————————————

TITELBLAD

INHOUDSTAFEL :

TER INLEIDING, door Cζsar Gezelle

HOOFDSTUK I. — De Wellevendheid
I. — Wat zij is
II. — Haar gewicht
III. — Haar voorwerp
IV. — Het karakter

HOOFDSTUK II. — Het Lichaam
I. — Gang en houding
II. — Hoofd, ooren en haar
III. — Aangezicht en voorhoofd
IV. — Wangen en neus
V. — De oogen en de blik
VI. — Mond, lippen, tanden en tong
VII. — Rug, schouders en armen
VIII. — Handen, vingers en nagels
IX. — Beenen en voeten

HOOFDSTUK III. — De Opschik
I. — Opstaan en slapengaan
II. — Hoe men zich moet kleeden
III. — Handschoenen en hoed

HOOFDSTUK IV. — De Maaltijden
I. — Het voedsel
II. — Vσσr den maaltijd
III. — Bediening en tafelgereedschap
IV. — Houding aan tafel
V. — Verschillende wenken
VI. — Soep en tafeldrank
VII. — Hoe men eet
VIII. — Het einde van den maaltijd

HOOFDSTUK V. — Betrekkingen
I. — Onze plichten
II. — In de kerk
III. — Het huis waar men zijne opvoeding ontvangt
IV. — Bezoeken
V. — Bezoeken die men aflegt
VI. — Bezoeken die men ontvangt
VII. — Visietkaarten
VIII. — Groet; handdruk
IX. — Op straat
X. — Op reis
XI. — Toevallige betrekkingen
XII. — Leenen en ontleenen

HOOFDSTUK VI. — Gesprekken
I. — Stem en uitspraak
II. — Sierlijke taal
III. — De kunst, een gesprek te voeren
IV. — De kunst, te luisteren
V. — Iemand in de rede vallen; antwoorden
VI. — Wat uit zedelijk oogpunt betaamt
VII. — Ons gedrag jegens den naaste
VIII. — Babbelaars
IX. — Het « ik »
X. — Lofuitingen

HOOFDSTUK VII. — Briefwisseling
I. — Vorm onder letterkundig oogpunt
II. — De uitwendige vorm
III. — Opschrift en adres
IV. — Het slot van den brief
V. — Postzegel en verzending
VI. — Kleine briefjes

HOOFDSTUK VIII. — Uitspanning
I. — Lezen
II. — Muziek
III. — Wandelen
IV. — Spelen binnenhuis
V. — Spelen in de open lucht

BESLUIT