HOOFDSTUK II.
HET LICHAAM
§ VII. Rug, schouders en armen.
l. Men ziet vaak jongelingen, die vooroverloopen, zoodat men ze voor grijsaards zou aanzien of voor menschen met een van nature krommen rug : bespottelijk, nietwaar?
2. 't Is niet welvoegelijk, terwijl men naar iemand luistert de schouders in een soort van trillende beweging te brengen. Neem van jongs al de gewoonte aan, u recht te houden en de schouders in te trekken, opdat de borst zich vrij kunne ontwikkelen.
3. Kruist gij de armen, houdt ze dan niet tegen 't lichaam gedrukt. Ontdoe u ook van de slechte gewoonte, de handen in den zak te steken : die grove onwellevendheid komt, jammer genoeg, zeer dikwijls voor.
Leun niet op den elleboog als men spreekt of naar u luistert. Iemand met den schouder of den elleboog terzijde duwen, is hoogst onwellevend.
|