HOOFDSTUK II.
HET LICHAAM
§ III. Aangezicht en Voorhoofd.
1. Het gelaat is de spiegel der ziel, en de oogen zijn haar tolk. Wie een aantrekkelijk voorkomen wil hebben, houde zijn hart vrij van beroering en driften. Een oprecht en zuiver hart maakt steeds het gelaat open en bevallig.
Strengheid en gemaaktheid mishagen; iedere trek van uw gelaat moet zachten ernst, eenvoud, beminnelijke wijsheid ademen. Een kregelig, neerslachtig voorkomen stoot af.
2. 't Behoeft wel geen betoog, dat de uitdrukking van 't gelaat moet afwisselen volgens de omstandigheden, waarin wij-zelf ons bevinden, of waarin de personen verkeeren, met wie wij spreken.
't Ware ongemanierd en beleedigend, in tegenwoordigheid van personen, die aan droefheid ten prooi zijn, te schertsen of te lachen, zulke personen op boertiger of onverschilligen toon aan te spreken. Als men zich daarentegen in vroolijk gezelschap bevindt, geve men aan zijn gelaat geen sombere, stroeve uitdrukking. Bevinden wij ons in gezelschap van personen, die door stand of leeftijd bijzondere achting verdienen, dan moet ons gelaat den eerbied, dien we voor hen gevoelen, uitdrukken ; maar « eerbied » hierop drukken wij bij-zonder, is geen kinderachtige bedeesdheid !
Wie met vrienden spreekt toone hun een opgeruimd gelaat; dit zal 't onderhoud vergemakkelijken en veraangenamen.
3. De zindelijkheid vordert, dat men na het opstaan het gelaat wassche en met een zuiveren handdoek afdroge.
Als het zweet ons dwingt ons gelaat af te vagen, moeten wij daartoe een zindelijken zakdoek gebruiken. Een bezweet gelaat rake men zoo weinig mogelijk aan met de vingers, dit ook om uitslag en andere onaangenaamheden te vermijden.
4. Rechtschapenheid en bedorvenheid, misdaad en onschuld drukken haar stempel op 's menschen voorhoofd. Door rimpels saamgetrokken, geeft het ons een spijtig of bekommerd voorkomen, dat onaangenaam aandoet. Maar een kalm, glad voorhoofd getuigt van zielevreκ en maakt een prettigen indruk.
Zachtmoedigheid, zedigheid, wijsheid doen een zachten lieflijken glans aan 't gelaat ontstralen. Weze, o jongeling, het uwe steeds met den stempel van die deugden gesierd !
|