HOOFDSTUK II.
HET LICHAAM
§ II. Hoofd, Ooren en Haar.
1. De wellevendheid schrijft voor, het hoofd recht te houden, en niet voorover ; men lette erop, het niet telkens met driftig gebaar van links naar rechts, van rechts naar links te wenden. Dan vooral, als men in gesprek is, moeten de bewegingen van 't hoofd met zorg geregeld worden. 't Is niet geoorloofd door een hoofdknik te antwoorden op de vragen, die men ons stelt, en minder nog, door een teeken met het hoofd
onverschilligheid, afkeer of minachting uit te drukken.
Men brenge niet telkens de hand aan 't hoofd. Aan tafel gezeten, zal men 't slechts in geval van uiterste noodzakelijkheid aanraken : zoo willen het beleefdheid en zindelijkheid. Natuurlijk is 't verboden, in eens anders tegzenwoordigheid zich 't hoofd te krabben, met de hand in 't haar te woelen, enz. ; wie zulks doet, vergrijpt zich op onvergeeflijke wijze aan de eenvoudigste wetten der beleefdheid en hindert de aanwezigen mιιr dan hij denkt.
2. De onzindelijkheid der ooren wekt niet slechts walging, maar kan ook doofheid veroorzaken.
Het reinigen der ooren moet met alle zorg geschieden. De bochtige holten van dit orgaan, de aanraking met 't haar, de mιιr-of-minder overvloedige vor-ming van « cerumen » (oorvocht) : dit alles veroorzaakt lichtelijk onzindelijkheid. Het « voorzichtig » (wij drukken hier bijzonder op 't woord « voorzichtig » ) het « voorzichtig » gebruik van het oorlepeltje verdient aanbeveling. Als men zich gewasschen heeft, reinige men de plooien van de oorschelp zorgvuldig met een tipje van den handdoek.
Sommige kinderen hebben de slechte gewoonte elkan-der in de ooren te schreeuwen of te biazen : die gewoonte is zeer onbeleefd en kan gevaarlijk worden.
3. Een christen jongeling wijde geen overdreven zorg aan zijn haar. Die gewoonte verraadt ijdeiheid, en dik-wijls een bekrompen verstand.
Maar wie zijne gezondheid liefheeft en niet voor smerig te boek wil staan, houde zijn haar in zindelijken staat. Iederen morgen gebruikt men, zoo noodig, den fijnen kam na den wijden, waarna dan de haarborstel het overige doet.
Raakt in den loop van den dag 't haar in de war, dan aarzele men niet, opnieuw te beginnen. Niemand betaamt het, met verward haar op straat of in gezelschap te verschijnen.
Van pommaden, reukwaters, enz. behoeven wij hier nauwelijks te reppen. Zulke dingen hebben geen nut en hinderen vaak de personen die met u in aanraking komen. Geen reukjes dαt is het ideaal ! « Wie goed wil rieken » zegt Montaigne, « verspreide geen geur, rieke naar niets. »
|