HOOFDSTUK I.

DE WELLEVENDHEID

§ IV. — Het karakter.

1. Willen wij in alles de beleefdheid van geest en hart in-acht-nemen, dan moet ze als 't ware met ons karakter vereenzelvigd zijn, van-zelf daaruit voortvloeien. Elk onzer moet dus trachten, zich een « goed karakter » te vormen. Wat beteekenen die woorden?

« Als ik zeg, » lezen we bij een beroemd schrijver, « dat gij een goed karakter bezit, wil ik daardoor te kennen geven, dat gij, volgens mijn oordeel, vriendelijk zijt, voorkomend, zachtmoedig, dienstvaardig ; dat gij u tot wet hebt gesteld iemand vrijwillig verdriet aan te doen ; dat gij door aanhoudenden strijd de slechte neigingen uwer natuur overwonnen, de goede ontwikkeld hebt ; dat gij u-zelven weet te beheerschen, over een groote mate van zedelijke kracht beschikt en met onverdroten ijver die kracht ten goede gebruikt. Want mocht er iets van hetgeen ik hier opsom aan uw karak-ter ontbreken, dan is 't niet « goed » »...

2. Hebt ge niet reeds opgemerkt, dat in ieders leven het karakter een hoofdrol speelt ? Gij hebt een goed karakter ; welke voordeelen zal 't u opleveren ?

O. a. twee dingen, naar welke bijna een iegelijk verlangt en streeft : geluk, vrede en blijdschap in de ziel, maatschappelijken invloed.

Uw karakter zal op de eerste plaats u-zelven gelukkig maken. Uw welwillende gedachten, uw gevoelens van liefde, zullen, vσσrdat gij ze in woorden en daden uit, voor u een bronne van edel en rein geneucht zijn. 't Lijdt voor ons geen twijfel, dat de bekoorlijkheid, die van den persoon des H. Franciscus van Sales uitging en allen, die met hem in aanraking kwamen, als een geurige, sterkende wind tegenwoei, op de eerste plaats door den grooten bisschop-zelf genoten werd, veel, zιιr veel tot den blanken, zoeten vrede zijner ziel heeft bijgedragen.

Uw goed karakter zal uw eigen geluk bevorderen ; want degenen, die gij toegevend en minzaam bejegent, zullen wederkeerig voor uw kleine gebreken het oog sluiten en u vriendelijk behandelen. De vreugden der vriendschap zullen uw benijdenswaardig deel zijn. Hun, die erover klagen, dat ze van dit genot verstoken blijven, zou ik met Nicole willen antwoorden : « Dat gij niet bemind wordt, is hieraan toe te schrijven, dat gij niet de kunst verstaat, u te laten beminnen ».

Gij zult ook gelukkig zijn door de orde, die in uw geweten zal heerschen. Met een waarlijk goed karakter, waarin gezonde neigingen de overhand hebben en alles bestieren, zult gij de deugd beoefenen, — en deugd baart blijdschap.

Goede karakters, zeiden we hooger, hebben veel invloed op menschen en dingen. De meeste personen voelen zich door zulke karakters op onweκrstaanbare wijze aangetrokken en ondergaan van-zelf hun invloed.

Een natuurlijke neiging voert ons tot zachte, welwillende harten, waarin wij niets dan liefde en belangstelling ontmoeten ; tot zielen, waarin wij onze ziel met al heur lief en leed onbeschroomd kunnen uitstorten. Aan de deur van zulke harten, zoo groot, zoo edel, zoo meκwarig, klopt men nimmer tevergeefs !

De invloed, door goede karakters op hunne omgeving uitgeoefend, moet dus uit den aard der zaak zeer sterk zijn; en wie op « personen » invloed uitoefent, heeft natuurlijk ook macht over « dingen » en « toestanden ».

Men zegt wel eens, dat « goede karakter » niet of weinig geschikt zijn voor den strijd des levens. Die opmerking is juist, als men door « goede karakters menschen verstaat, wier beminnelijkheid geen andere oorzaak heeft dan « slapheid », gebrek aan wilskracht. Van dezulken getuigt La Bruyθre : « Er is geen slechter karakter denkbaar dan 't karakter van hem, die geen karakter heeft. »

Maar heil dengene, die een « waarlijk » goed karakter bezit, wiens minzaamheid niet uit mangel aan zede-lijke kracht, maar uit den sterken adel zijner ziele ontspruit, uit die « geduldige liefde », welke de Apostel den Korinthiλrs zoo heerlijk schildert ! Zulke karakters zijn door de Voorzienigheid bestemd om over de wereld te heerschen. Zij, zij zullen niet in den « strijd des levens » bezwijken, maar vele anderen met hen ter blijde zegepraal opvoeren.


———

WELLEVENDHEID
Een handboekje voor de christen jeugd

INTRODUCTIE

———————————————————

TITELBLAD

INHOUDSTAFEL :

TER INLEIDING, door Cζsar Gezelle

HOOFDSTUK I. — De Wellevendheid
I. — Wat zij is
II. — Haar gewicht
III. — Haar voorwerp
IV. — Het karakter

HOOFDSTUK II. — Het Lichaam
I. — Gang en houding
II. — Hoofd, ooren en haar
III. — Aangezicht en voorhoofd
IV. — Wangen en neus
V. — De oogen en de blik
VI. — Mond, lippen, tanden en tong
VII. — Rug, schouders en armen
VIII. — Handen, vingers en nagels
IX. — Beenen en voeten

HOOFDSTUK III. — De Opschik
I. — Opstaan en slapengaan
II. — Hoe men zich moet kleeden
III. — Handschoenen en hoed

HOOFDSTUK IV. — De Maaltijden
I. — Het voedsel
II. — Vσσr den maaltijd
III. — Bediening en tafelgereedschap
IV. — Houding aan tafel
V. — Verschillende wenken
VI. — Soep en tafeldrank
VII. — Hoe men eet
VIII. — Het einde van den maaltijd

HOOFDSTUK V. — Betrekkingen
I. — Onze plichten
II. — In de kerk
III. — Het huis waar men zijne opvoeding ontvangt
IV. — Bezoeken
V. — Bezoeken die men aflegt
VI. — Bezoeken die men ontvangt
VII. — Visietkaarten
VIII. — Groet; handdruk
IX. — Op straat
X. — Op reis
XI. — Toevallige betrekkingen
XII. — Leenen en ontleenen

HOOFDSTUK VI. — Gesprekken
I. — Stem en uitspraak
II. — Sierlijke taal
III. — De kunst, een gesprek te voeren
IV. — De kunst, te luisteren
V. — Iemand in de rede vallen; antwoorden
VI. — Wat uit zedelijk oogpunt betaamt
VII. — Ons gedrag jegens den naaste
VIII. — Babbelaars
IX. — Het « ik »
X. — Lofuitingen

HOOFDSTUK VII. — Briefwisseling
I. — Vorm onder letterkundig oogpunt
II. — De uitwendige vorm
III. — Opschrift en adres
IV. — Het slot van den brief
V. — Postzegel en verzending
VI. — Kleine briefjes

HOOFDSTUK VIII. — Uitspanning
I. — Lezen
II. — Muziek
III. — Wandelen
IV. — Spelen binnenhuis
V. — Spelen in de open lucht

BESLUIT