HOOFDSTUK I.
DE WELLEVENDHEID
§ I. Wat zij is.
De geest der wellevendheid bestaat, volgens mij, in de zorg, die we aanwenden, om door onze wijze van spreken en door onze manieren anderen ιn over ons, ιn over zich-zelf tevreden te doen zijn.
De wellevendheid is de wensch, nuttig te zijn, te behagen; tot bereiking van dat doel brengt zij gaarne en voortdurend zekere kleine offers, die anderen aangenaam zijn en hun overtuiging moeten schenken, dat wij hunne voldoening boven de onze stellen.
De beleefdheid is de bloem der naastenliefde ; zij staat ook in verband met de christelijke verstorvenheid. En trouw brengt zij dezen raad des Apostels in beoefening : Draagt elkanders lasten : zυσ zult gij de wet van Christus vervullen. Doet anderen niet wat gij niet wilt dat men u-zelven doe. Vergeeft uwen broeders, en gij zult vergiffenis verwerven.
De wellevendheid is de dochter der bescheidenheid, de meest welsprekende aanbeveling voor hem, die geene gelegenheid tot spreken vindt. Zij wint onmiddellijk de harten, is een geneucht voor hen, die met ons onder ιιn dak leven, en wekt de bewondering der vreemden op. Dikwijls brengt zij verwikkelde, netelige zaken tot een goede oplossing. Eenieder behaagt zij ; zelfs onbeschaafde lieden zoeken bij voorkeur omgang met beleefde personen.
De beleefdheid is de bloem der menschlievendheid. Hij, wien 't aan beleefdheid mangelt, is ook niet menschlievend genoeg... Niet slechts op de manieren, maar ook op geest en hart oefent zij haar weldoenden invloed uit...
De wellevendheid, zegt een Perzisch spreekwoord, is een muntstuk, dat dengene die 't verrijkt, uitgeeft.
∴
Zσυ luidt het oordeel van bekende en bevoegde schrijvers over de wellevendheid...
Jonge vrienden, gij aarzelt geen oogenblik, blootvoets over de kiezelsteentjes op den oever der zee te gaan; immers, de golven en rotsen hebben hunne oppervlakte gepolijst, hunne scherpe hoekjes afgeslepen. Maar hebt gij een met « keislag » overdekten weg te betreden, waar ieder brokje steen scherpe kanten en punten en hoeken heeft, dan vreest gij, uw voeten te kwetsen, en neemt tot stevig schoeisel uw toevlucht.
Zoo gaat 't ook in de samenleving. Sommige menschen hebben zooveel « tact », zijn dermate beleefd, dat men vooruit weet, dat ze ons niet moedwillig zullen kwetsen, niet opzettelijk voor 't hoofd stooten. Anderen, daarentegen, hebben zulke ruwe manieren, dat ze wel op doornstruiken gelijken, mιιr fijngevoelige personen. die verplicht zijn met hen om te gaan, ieder oogenblik pijn doen...
Ouders en leeraren handelen zooals de slijper, die een ruwen diamant bewerkt, en, zonder aan de weergalooze hardheid en aan de oorspronkelijke waarde van 't kostbaar gesteente de minste afbreuk te doen, den diamant dien glans, die schittering verleent, welke de oogen verrukt en hem maakt tot een der meest begeerde kleinoodiλn van Gods heerlijke natuur.
|